Mijn allereerste bewuste herinnering: ik zit op vaders schouders bij een boot in een haventje. Het zal de oversteek naar vogeleiland De Beer tijdens een dag-uitje zijn geweest. Vader houdt van stoeien en andere lijfelijke spelletjes. Zo nu en dan aait hij me over m’n bol, ik vergelijk me zelf met hem, zijn handen (die ik mooi vind) met de mijne, wanneer ik tot de bovenkant van z’n broek reik, wanneer ik daar bovenuit kom. Soms haal ik schilfertjes roos uit zijn haar, vindt-ie lekker als aan hem wordt gezeten. Zo nu en dan vertelt hij over zijn jeugd in Nijkerk en maakt hij daar met zijn vulpotlood tekeningetjes bij terwijl wij op schoot of dicht bij hem zitten. In zijn mooie handschrift. Heel soms wordt hij erg kwaad en dan moet je uitkijken.
Mijn eerste spiritueel en blijvend gevoel: samen met hem naar de sterrenhemel kijken, speciaal de Grote Beer (het steelpannetje). Het roept een gevoel van geborgenheid en rust op. Een gevoel dat ik nog steeds kan ervaren.
Ik ben een dromer. Gefascineerd kijk ik in mijn stoeltje voor het raam naar buiten. Misschien komt vader thuis met de auto. Hij is een ervaren autorijder. Dagelijks rijdt hij naar De Meern, naar een proeftuin en komt later thuis. Als hij thuis ziek is met gordelroos, komt de man (chef of collega) langs over wie hij zo boos praat. Dat bezoek valt mee, gelukkig. Moeder is soms bang in de auto. Ze gilt van schrik of ze roept ‘Bessel!’ Op een gegeven moment zit ze niet meer naast, maar achter vader en Jan Otto zit dan op de bijrijdersstoel. Een keer is ze het niet met vaders rijstijl eens en stompt hem op de rug, vader duikt ineen. Een keer spuwt vader in de kolenkit, moeder wordt boos en ik word bang van die grote man. Maar vader haalt moeder ook aan, of omgekeerd, en soms zit moeder bij vader op schoot. Ze zijn niet preuts. Hun slaapkamer gaat maar zo nu en dan op slot.
Hij laat van planken Amerikaans dennenhout (verpakking van de Marshallhulp vertelt hij later) een kist vol blokken zagen. Voor mij een doorslaand succes: ik bouw er eindeloos mee, vooral passagiers-, oorlogs- en vuurtorenschepen.
Op bezoek bij vaders moeder (‘oma Harderwijk’) is altijd leuk. Ze verwelkomt ons hartelijk en haar huis heeft een warme uitstraling. Ook al is ze oud, ze vindt het leuk om met ons te stoeien en ze tovert met haar handen het silhouet van een konijntje op de muur.
Zondags verlang ik erg om naar de kerk te gaan en op m’n vijfde mag ik eindelijk mee, naar de ’Morgenster’. Ik verbaas me over de slapende mensen in de kerk. Vader is ouderling en ik mag daarom soms het tellen van het geld van de collecte zien. In zijn kerkelijke functie is hij soms ’s avonds de deur uit of houdt hij toezicht tijdens de zondagsschool. Dan kan hij bij herrie streng ingrijpen.
Steeds terugkomend gespreksonderwerp: onze kleine behuizing, een vierkamerflat aan de Blasiusstraat. Vooral na de komst van Heleen (1954) kijken vader en moeder reikhalzend uit naar een grotere woning. Voortdurend wordt de kans op een groter huis ingeschat. Volgens vader is de woningnood op te lossen door ‘alles open te gooien’, dan is het gebrek aan woonruimte binnen een paar jaar voorbij. Hij foetert op de regering die daar blijkbaar anders over denkt. Vooral de PvdA moet het ontgelden.
In de straat heeft bijna niemand een auto. Buurkinderen zijn gretig om een keertje mee te rijden. Of worden een keer op hun slee in de sneeuw voortgetrokken door vader in de auto.
Zondagmiddag, na de soep en het toetje, luistert vader naar de radio als met sonore stem mr G.B.J. Hiltermann ‘de toestand in de wereld’ bespreekt.
Mijn eerste fysieke kennismaking met de overheid is een feestelijke gebeurtenis: het uitdelen van beschuit, sigaretten en sigaren op het ministerie van Landbouw aan de Bezuidenhoutseweg. Juli 1957. Mijn vader geeft ze aan zijn collega’s vanwege de geboorte van zijn vierde kind, Henk. Een donker gebouw met een grote trap in het midden en kamers met vriendelijke meneren.
Vader is bloeddonor. Als hij bloed heeft afgestaan, trakteert moeder hem op een biefstukje. ’s Avonds gaan we soms onder de hoogtezon, allemaal met een groen geglaasd brilletje op.
Verkiezingen volgen we thuis intensief. Vader staat kandidaat voor de CHU, zij het voor een onverkiesbare plaats. Trouw stop ik (of prop bij te kleine brievenbussen) elke verkiezing met vader folders in de bussen. M’n juf in klas 2 wijs ik, lopend op straat, op ons raamaffiche. “Ssst, stemmen is geheim” is haar reactie.
In 1959 is het zover, we kunnen een groter huis kopen. We verhuizen naar Mariahoeve, naar de Norenburg (1960). Vader spit de braakliggende tuin om. De kinderen krijgen ruimte om te ‘boeren’: ieder een eigen tuintje. We gaan zondags naar de kerk, een gymzaal aan de Diamanthorst. Dan groeten we vaak partijgenoot en Kamerlid Scholten. Hij woont met zijn gezin in net zo’n huis als het onze, aan het Dignaland.