Lieve Ita,
"Dat moeten we snel wéér eens doen", zeiden we tegen elkaar op een bankje op het Burgemeester Hoffmanplein, op een stralend zonnige middag afgelopen februari, aan het eind van een wandeling over de twee bruggen en rondom jouw Noordereiland. We hadden onderweg niet alleen herinneringen opgehaald aan de vele jaren dat we collega's - en vrienden - waren geweest aan de Willem de Kooning Academie, maar vooral ook gesproken over zingen in allerlei koren - zó hadden we elkaar óók leren kennen, ook dát bond ons.
Jij vertelde enthousiast over je nieuwe loopbaan als koordirigent, en over je activiteiten voor de Noordereiland Opera. Ik zag dathelemaal voor me, jou op het lijf geschreven: ferm en gedecideerd, rots in de branding, maar ook diplomatiek en tactvol, gepassioneerd en betrokken - daarmee was je ook op de academiedocent zo succesvol geweest, temidden van alle mannen daar. Ik moet bekennen dat ik best wel jaloers was op jouw dirigent-zijn, en op jouw spilfunctie bij de Opera.
Op dat bankje in de zon vertelde ik jou over de achtstemmige canon die Frank Martin in 1944 heeft gecomponeerd, te zingen door "acht koordirigenten, zo zij dat al zouden kunnen...". Een tekst van Pierre de Ronsard uit 1565: "als ik toch eens rijke schatten had, of schilderijen of juwelen - ik gaf ze graag aan jou cadeau; maar ach, om zulke aardse zaken geef jij niets... en daarom geef ik jou wat mij de Muzen gaven".
We zijn niet meer toegekomen aan verdere 'bankjes'. Maar dat ene, uit februari, blijfteen prachtige herinnering aan jou.
Guus