Hoe is het mogelijk dat we elkaar zo uit het oog zijn verloren?
Vier jaar lang trokken we samen op. Al in 1986 op de kennismakingsdag van de Agrarisch Hoge School in Dordrecht leerden wij elkaar kennen en vanaf dat moment reden we vier jaar lang in jouw groene Volkswagen Golf samen heen en weer naar Dordrecht. Vanuit Honselersdijk ging in op m’n brommertje naar De Lier en daar pikte jij me op. We hadden nog geen mobiel, maar appen waar je bleef was niet nodig. Je was er altijd, en op tijd. Van files en drukte was eind jaren 80 geen sprake en onderweg konden we op het gemak het weekend doornemen. Het ging over voetbal natuurlijk, over een biertje drinken in ’t Wapen van Maeslant, of over de koetjes van je vader. Maar eigenlijk hadden we het over van alles. Jij had je blik op de hele wereld gericht.
Het weekend bestond voor jou in ieder geval niet uit leren. Voor jou was een boek diagonaal doorlezen genoeg. Honderden agrarische termen in het Frans leerde jij ergens tussendoor. Je deed het makkelijk zonder daarmee te koop te lopen. Ik lees in dit condoleanceregister veel reacties van collega’s die op jou konden bouwen. Ik kan me dat goed voorstellen. Het is heerlijk om iemand in je naaste omgeving te hebben waarbij je het idee hebt dat het allemaal wel goed komt. Het was dan ook een voorrecht om standaard met jou in een projectgroepje te zitten. Humor verzekerd. Een verslag over de Spaanse markt werd aangevuld met de opstelling van het Spaanse elftal. Idee van jou.
Na ons eindexamen gingen we samen zes weken naar Zuid-Frankrijk. In La Londe-les-Maures werkten we op een Oleander-kwekerij en sliepen we in een huis, nou ja huis, meer een schuurtje. We werkten apart, dat leek de Franse baas een beter idee, en in ons huis woonden we met een paar Fransen. Van hen leerden we Frans, uiteraard met een Westlands accent. Wat een onbezorgde tijd! Overdag werken, na het werk een biertje en in het weekend gingen we met een Frans-Nederlands clubje de verschillende kustplaatsjes af.
Over het werk zei jij: ’Overdag is het zo heet dat onze hersens smelten en we moeten ’s avonds maar afwachten of ze op de juiste plek weer stollen.’
Je schreef over die periode een reisverslag met blijmakende zinnen als ’We zochten een hotel en door even tegen het verkeer in te rijden hadden we die al snel gevonden’ of ’Verder kon ik de dag nog vullen met het krabben aan een enorme muggenbult’. En de laatste zin van het verslag uit 1990, nadat jij mij thuis had afgezet: ’Na nog een gebakje van Carol (toen mijn vriendin, nu mijn vrouw) meegepikt te hebben, ging ik naar huis, waar mijn verjaardag gevierd bleek te worden. Daar konden de eerste verhalen van deze gigantische ervaring verteld worden’.
Na onze periode in Frankrijk gingen we ons eigen weg. Werken en reizen, maar niet meer met elkaar. Je was nog op m’n bruiloft en op kraamvisite bij onze dochter in 2000. Daarna verloren we elkaar pas echt uit het oog. Toch was je in mijn gedachten nooit ver weg. Hoe vaak reed ik niet langs Maasland? Hoe zou het zijn?
Een paar jaar geleden zocht ik je adres weer eens op, ik zou contact zoeken. Morgen. Morgen echt. Druk. Ach, dat kan morgen ook nog wel.
Pas een paar maanden geleden hoorde ik dat je was overleden. Ik was van slag. Ik had veel meer van jouw nuchterheid en humor willen meemaken. Om te beginnen hadden we gewoon één keer per jaar een biertje moeten drinken. Hadden we het maar gedaan.
Morgen ben je jarig. Wat zou ik je graag nog een keer spreken. Dag vriend.