Toen ik vorige week maandag, de dag na je overlijden, thuiskwam, kon ik niet wachten om Jasmijn weer in m’n armen te nemen. Ik was bij Fleur geweest en het enige wat we konden uitbrengen was “en nu?”, samen onze schouders ophalend, niet wetende wat we hier nou mee moesten. Door de dag heen lukte het aardig staande te blijven, met hier en daar gedoseerde golfjes van verdriet.
Nadat het kleine meisje zich de pasta aardig had laten smaken, wreef ze in haar oogjes van vermoeidheid. Ik bracht haar naar boven, waste haar gezichtje en poetste haar… twee tanden. Ik legde haar in bed en gehuld in haar roze slaapzak, omgeven door de knuffels lag ze hoopvol te wachten op mama’s pre-slaap entertainment.
Het was ondertussen een automatisme geworden: ik pakte het zware boek van Jip en Janneke en sla op goed geluk een bladzijde open. Ik was zo blij met dit cadeau van Fleur en jou, want je wist nog precies dat we die samen voor het slapen gaan altijd lazen.
Algauw zat ze ademloos in mijn verhaal over het ongeduld van de twee BFF’s bij het zaaien van hun bloemen in de tuin. Toen ik halverwege de pagina was, keek ik haar even aan: twee grote blauwe ogen staarden terug. Ze schonk me dankbaar een grote glimlach achter de nog grotere speen en niet eerder lagen intens geluk en verdriet zo dicht bij elkaar.
Ik beantwoorde haar lach en begon weer verder lezen bij waar ik gebleven was.
En toen kickte die in…
Zij zal haar opa nooit leren kennen… en ik ben mijn vader kwijt.
De kleine golfjes ontwikkelden zich plots in een enorme tsunami van verdriet en herinneringen. En terwijl ik me verbijt, bluf ik me erdoorheen en na het laatste woord, sluit ik opgelucht het boek. Terwijl ik naast haar in de schommelstoel zit, laat ik m’n hoofd rusten op mijn armen aan de rand van haar ledikant. Langzaam vallen haar ogen dicht en valt ze tevreden in slaap.
Terwijl ik naar haar kijk, denk ik eraan hoe je mijn grote held was. Je zag als enige m’n talenten, m’n voorliefde voor dingen maken en steunde me waar je kon. Je leerde me omgaan met een boormachine, ik zaagde met volle overgave jouw afvalhout en timmerde erop los.
Ook zie ik ons nog zo fietsen op de dijk vanuit Oud-Bijerland, onderweg naar natuurbezoekerscentrum Klein Profijt. Het ging natuurlijk niet zo snel, die kleine beentjes op dat kleine fietsje. En altijd als ik dacht dat ik écht niet meer verder kon, voelde ik je hand in mijn rug om me een zetje in m’n rug te geven.
Een veel te lange tijd zijn we elkaar uit het oog verloren. Je bent me door de jaren heen altijd voorzichtig berichtjes blijven sturen, totdat ik er op een dag weer klaar voor was. Gelukkig stond je net zo nerveus als ik voor m’n deur. Maar eigenlijk was het enige wat ik hoorde je Twentse accent, waarvan ik geen idee had hoe je dat nou weer had opgelopen.
We waren het erover eens de tijd nooit te kunnen inhalen, maar dat we blij waren elkaar weer te mogen zien. Je geloofde heilig in de filosofie dat je in het nu moet blijven.
En heel even, maar veel te kort, mocht ik ervaren hoe onvoorwaardelijke vaderliefde voelde.
Jouw bloed leeft voort in Jasmijntje en dat maakt me trots. Ik beloof dat ik met haar net zulke mooie herinneringen zal maken. Ik zal haar ’s avonds stiekem uit bed halen als het sneeuwt om een sneeuwpop te maken, we gaan samen kijken naar het onweer, waardoor de schoonheid de angst overstemt en ik leer haar in zichzelf te geloven.
En pap, mocht ik nou denken dat ik écht niet meer kan, omdat mijn benen te kort zijn of de tegenwind te hard, wil je me dan nog steeds af en toe eens een zetje in de rug geven?