Ik maakte kennis met Jan toen ik al enige tijd bij het FI werkte. Ik was binnengekomen als uitzendkracht, maar het werk bij Ank op de kamer beviel zo goed, dat ik was gebleven. Tijdens de PSI-conferentie op het University College die zomer, had ik het genoegen om een lezing van Jan bij te wonen, en ik was onder de indruk van zijn vlotte manier van praten en de inspiratie die hij teweegbracht onder het publiek. En, om alvast op de zaken vooruit te lopen: dat bleef zo bij alle lezingen en praatjes die hij gaf.
We waren met het FI inmiddels verhuisd naar de Aidadreef in Utrecht, toen John mij voorstelde aan Jan als zijn potentiële assistent – misschien konden we eens proberen of het zou werken. Ik kan me niet zo veel meer herinneren van het gesprek, behalve de vraag die Jan mij stelde: “Kan je je mond houden?”. Hij wilde niet dat vertrouwelijke zaken die ik wellicht zou opvangen of die hij zou bespreken, op ‘straat’ kwamen te liggen. Ik denk dat ik me daaraan heb gehouden, want dat gesprek was het begin van een lange samenwerking – eerst bij het FI en later bij het Platform Bèta Techniek.
Tijdens de FI-periode maakte ik op een gegeven moment de powerpoints voor Jan, want dat was niets voor hem. Hij werkte het liefst met losse sheets en een overheadprojector. Bij een opruimactie van zijn sheets kwam ik op vele mappen met (soms dezelfde) sheets: geschreven, getekend (want Jan kón tekenen), met kopieën van artikelen of krantenkoppen… noem maar op. Voor een lezing trok hij dan een stapel uit de stapel, en maakte daarmee zijn verhaal. Toen de overheadprojector toch echt in onbruik was geraakt, had hij zijn eigen exemplaar in de auto staan, en die nam hij dan doodleuk mee naar waar hij was gevraagd om een verhaal te geven. Het maakte Jan nooit uit of hij voor 5 of 500 mensen praatte – en overal waar hij kwam hingen de mensen aan zijn lippen.
Zo trokken we zelfs een keer naar Heidelberg in Duitsland, voor een enkele lezing; ook dat maakte hem niet uit. Hij vroeg of ik mee kon om hem gezelschap te houden in de auto. Ik zei dat ik ook best een stuk kon rijden, zodat hij een beetje uitgerust aan zou komen. Maar daar wilde hij niets van weten… Dus hij reed die paar uur, we luisterden naar onder meer Joe Cocker en we kletsten over ik weet niet wat, hij gaf zijn lezing, we aten waarschijnlijk wat en reden weer terug. Bij Gods gratie heb ik geloof ik het laatste uurtje toch nog mogen rijden. Gelukkig, want zelfs hij was tegen die tijd toch wel een beetje moe…
En toen ontstond het idee voor TalentenKracht: een onderzoeksproject naar de bèta-talenten van jonge kinderen. Jan zat altijd vol ideeën voor out-of-the-box projecten en ondernemingen - die eigenlijk altijd wel van de grond kwamen dankzij zijn aanstekelijke enthousiasme waarmee hij anderen meekreeg. De inspiratie voor TalentenKracht kwam door het kijken naar zijn eigen kinderen. Kasper was nog jong en deed uitspraken als: ‘Ik heb net daar achter de spiegel gepoept’ – wijzend op een muur van het restaurantje waar hij met Jan had gezeten. De uitspraak werd uiteraard ook de titel van een artikel over de fantastische uitspraken van kinderen waaruit hun bèta-redeneren blijkt. Samen met hoogleraren Johan van Benthem en Robbert Dijkgraaf startte Jan het project, waarbij zes onderzoeksgroepen en professoren aan de slag gingen om vanuit hun eigen expertise te onderzoeken hoe we die talenten beter zouden kunnen benutten. Het was het begin van een inspirerende tijd, met video-opnames van Wesley en de luchtspuit, energieke vergaderingen, nachtelijke werkzaamheden aan het Talentenkracht-magazine, publieksdagen in Naturalis die alle bezoekersaantallen overtroffen, enorm veel lezingen en praatjes in het land, en nog veel meer. Jan en ik “verhuisden” voor het project naar het Platform Bèta Techniek in Den Haag, waar Jan bij het Ministerie van OCW rondliep alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. En dat was het voor hem misschien ook wel, want hij had een broertje dood aan hiërarchie en machtsverhoudingen. Ik denk dat hij de minister nog net niet in zijn korte broek met witte sportsokken onder ogen is gekomen (helemaal zeker ben ik daar niet van), maar op zijn sportschoenen komen was voor Jan geen enkel probleem.