Een professor bezocht de bekende zenmeester Nan-in.
Hij stelde zich voor en vertelde hem over alle kennis die hij al verworven had en alle waardering die hij had gekregen en vertelde Nan-in toen waarom hij gekomen was.
Hij wilde van de zen-meester zelf horen wat eigenlijk de diepste essentie van zen was.
Maar in plaats van dat uit te leggen, kreeg hij een kopje voorgezet. De zen-meester schonk het in met thee, maar stopte niet toen het kopje vol was. De professor zag dat aan en kon het niet laten om te zeggen.
“Het kopje zit al vol hoor, het stroomt over, er kan niets meer bij”
“Tenzij je kopje leeg is, zul je niets kunnen leren.” Was het antwoord.
Zelf ben ik nogal geïnteresseerd in de oosterse wijze van denken over het leven.
Het idee, dat we in essentie niet de inhoud zijn van onze geest, (kort door de bocht gezegd, dat we ons denken zijn), maar juist de ruimte waarin dat alles mogelijk is.
Alleen een leeg kopje heeft de mogelijkheid iets van buiten in zich op te nemen.
Ik heb dat Emo, altijd leergierig naar diepere inzichten, eens verteld en het was ook iets waar we regelmatig op terug kwamen.
Ook nu moest ik weer aan dit verhaal denken na een laatste meningsverschil, maar dan in een andere setting. Onze bezorgdheid was de laatste tijd weer toegenomen, toen Emo steeds moeilijker benaderbaar werd en zich steeds meer terugtrok op zijn kamer en ons zelfs netjes toestemming vroeg om zijn warm eten op zijn eigen kamer te mogen eten.
Vanuit mijn bezorgdheid zei ik, dat ik dat geen goed idee vond. Waarop hij haast wanhopig zei; “ Ja maar het zit me tot hier, ik kan helemaal niets meer verdragen”. En hield toen zijn hand tot zijn haargrens.
Onbewust misschien toch dat beeld gebruikend van dat overvolle kopje. Maar in dit geval was ik de onwetende en probeerde ik hem te vullen met al mijn goede bedoelingen, terwijl hij al overvol was en snakte naar de ruimte en leegte waar alles weer gewoon kon binnenkomen. Iets wat misschien ook gold voor al die zorgen en goede bedoelingen, van alle anderen die zich zorgen om hem maakten. Allemaal dachten we onbewust denk ik, dat als we hem maar bombardeerden met liefde, dat hij dan wel beter zou worden. Want daar heeft het hem echt niet aan ontbroken.
Ja, en wat hadden we dan moeten doen? Wat ik nu denk is, vooral nog meer ruimte maken voor hem. Hoe dat dan had gemoeten, daar kun je geen regels voor maken.
Nog veel meer dat luisterende oor, misschien.
Aart (Emo’s vader)