Vandaag nemen we afscheid van Jacobus Johannes, Koos, van der Werff, voor mijn zus en mij onze ‘Va’. Waar die naam vandaan komt, weet ik niet, maar zo noemden we hem ons hele leven, al vond ik dat als kind vaak een beetje raar – andere kinderen zeiden immers ‘pappa of pap’. Ja, bij ons was altijd alles anders, iets wat je als kind niet altijd als prettig ervaart en wat ik later pas ben gaan waarderen. Waarin was het bij ons dan ‘anders’?
Onze vader Koos was ‘anders’, dat was een ding dat zeker was. Koos was een ongewoon gevoelsmens. Gevoel dat hij toonde met tranen in de ogen bij muziek van bepaalde romantische componisten, Mahler, Brahms, ‘ol’ Beethoven, bij orgelmuziek, bij koorwerken en meer. Gevoel toonde hij, met diepe zuchten, als hij aan zijn familie dacht, daarmee een kennelijk smartelijk verlangen tonend naar dat wat voorbij was. Gevoel dat hij vaak indirect toonde naar Geesje, Barbara en mij, zijn gezegende gezin, vaak als mengsel van liefde, een door mij zeker als overdadig gevoede bewondering en ook bezorgdheid, dat ons niks overkwam.
Het ‘anders’ toonde zich ook in de vorm van Reisefieber, het opzien tegen lange reizen, van hemzelf, maar ook van ons, het idee van huis weg te zijn.
‘Anders’ uitte zich ook in onze auto. In onze vroege kindertijd vervoerden wij ons in een Cadillac, 10-de hands of zo. Deze Cadillac was van de Belgische koning geweest en ooit geschonken door president Roosevelt. Regelmatig stonden we vast omdat het ding benzine slurpte en ooit, toen we in Londen waren met deze auto, bleek er een officieel feest op koninklijk niveau te zijn. Door de guards werd, op basis van deze auto, aangenomen dat we tot de gasten behoorden en zo werden we rechtstreeks naar het paleis gedirigeerd.
Er volgden meer auto’s die ‘anders’ waren: Triumfs vitesse en – herald, Austins en Wolseleys. Geïmporteerd uit Engeland en met het stuur aan de rechterkant.
We woonden ook ‘anders’. In een tot woonhuis verbouwd pakhuis van ongebruikelijk grote afmetingen en met talloze plekken waar je geweldig kon spelen, weliswaar was er geen tuin, maar wel een ‘plaatsje’ waar we vuurtje mochten stoken en ook kippen hielden. Er was een grote zolder, een geheimzinnige vliering en later ook nog het koetshuis. In de gang rolschaatsten we. In de kamer stond de grote Bechsteinvleugel waarop Koos prachtig speelde. Chopin, Schubert, Brahms. Later begeleidde hij Barbara en mij liederen zingend.
Er was nog meer ‘anders’. Koos vervoerde zich, in tegenstelling tot wat nu een gewoon verschijnsel is in het straatbeeld, op een vouwfiets. Indertijd was dat echt ‘avant la lettre’.
Toen de Cadillacs en Wolseleys de deur uit waren gedaan, kocht Koos de allerkleinste auto die bestond – een Morris – ook heel ‘anders’. Eéntje waar zijn vouwfiets in opgevouwen toestand in paste. Deze fiets bracht hem overal. Liefst reed hij met de Morris ergens ‘tegen de wind in’ naar toe en reed dan per vouwfiets, met de wind in de rug, terug. Het autootje bleef dan soms maanden op die verre plek staan. En zo – dan wel met vouwfiets en per trein - bezocht hij vrienden, collega’s, familieleden en maakte talloze omzwervingen door het hele land. Het moet voor hem het allerfijnste zijn geweest wat er bestond. Zwerven. Vrij en frank.
‘Anders’ was ook onze opvoeding. Koos was als ontwikkelingspsycholoog van mening dat kinderen opgroeien ‘ondanks de opvoeding’ en dit bracht hij op zijn eigen wijze in de praktijk. Wij werden alleen positief gestimuleerd. Ik herinner me werkelijk geen enkele ingreep van zijn kant, hoe bont Barbara en ik het in onze onderlinge ruzietjes ook maakten. Ikzelf in het bijzonder maakte dankbaar gebruik van de geboden vrijheid om alle soorten kattenkwaad uit te halen. En later, in mijn nogal explosieve puberteit, waarin ik met zware levensvragen kampte en echt een onmogelijke mens moet zijn geweest, reageerde hij ooit met ‘jij bent wel moeilijk hoor’ en daar bleef het bij. Overigens maakte dat wel grote indruk, juist omdat hij nooit boos was.